We leven in surrealistische tijden..
We bevinden ons in een, in de moderne tijd nog niet eerder vertoonde, crisis. En midden in deze crisis loop ik, min of meer gedwongen door ‘C’, rond bij de chronische psychiatrie.
Ik sta weliswaar stand bye en ben, via allerlei noodlijsten beschikbaar als anesthesioloog, maar ben nu een vitale dokter voor psychiatrische patiënten.
Bevindt de psychiatrie zich, bij de beschouwende vakken, al aan het uiterste van het spectrum, de chronische psychiatrie is, zeg maar, überbeschouwend.
Had je me een paar jaar geleden verteld dat ik hier terecht zou komen en het nog leuk zou vinden ook; ik had je voor gek verklaard (leuke woordspeling, duh..)! Maar het is waar; ik vind het prachtig. Ik bevind me in een continue staat van verwondering..
Het psychiatrisch onderzoek bestaat grotendeels uit kijken en luisteren naar de patiënt en de verslaglegging hiervan leest als proza, of misschien wel poëzie. Zeker als je taal leuk vindt, en dat vind ik, is de psychiatrie een machtig mooi vak.
Een patiënt die zijn klachten presenteert met ‘belle indifférence’, kom daar maar eens om bij een patiënt met buikpijn. Termen als echolalie, tangentieel denken, ‘Witzelsucht’ en jamais vu (= een paramnesie) komen regelmatig voorbij.
Ondanks dat de weergave van het psychiatrisch onderzoek leest als een roman, zit het heel gestructureerd en gestandaardiseerd in elkaar. Je begint met de algemene indrukken van uiterlijk, contact en houding van de patiënt. Het mooie is dat hier ook een kopje ‘gevoelens en reacties opgewekt bij de onderzoeker’ bijhoort. Als een patiënt je dus irriteert of gevoelens van machteloosheid bij je oproept, is dat oké en hoort dat erbij.
Daarna ga je naar de cognitieve functies waarbij je eerst bewustzijn, aandacht en oriëntatie beschrijft om daarna door te gaan met de intellectuele functies, het geheugen en de voorstelling, waarneming en het denken.
Het allermooist hierbij vind ik de beschrijving van al die knotsgekke gedachten en ideeën van de patiënt. Door een ‘Wortsalat’ doorspekt met paralogismen kan de patiënt ons, in een magische gedachtenvlucht, deelgenoot maken van zijn uitverkorenheidswaan.
Via de affectieve functies waarbij stemming en affect, maar ook somatische klachten en verschijnselen aan bod komen, en waarbij ik las dat angst en vrees twee verschillende dingen zijn, ga je naar de conatieve functies. Dit laatste onderdeel van de ‘trias psychica’ moest ik eerder opzoeken; de conatieve functies gaan over het ‘willen’. Hieronder vallen zaken als motivatie, aandrift, initiatief en wilsbesluiten (thank you, Google). Daar valt verslavingsgedrag dus onder en het komt állemaal voorbij; overmatig gebruik, hunkering, controleverlies, tolerantie en onthoudingsverschijnselen.
Na de exploratie van de conatieve functies beschrijf je de inzichten die je verkregen hebt in de persoonlijkheid van de patiënt. Dit is niet alleen belangrijk om een eventuele persoonlijkheidsstoornis vast te stellen, maar ook vanwege de ‘pathoplastie’. De wattes??!? De kleuring die de onderliggende persoonlijkheidskenmerken geven aan de psychiatrische klachten en verschijnselen.
De persoonlijkheidsstoornissen worden onderverdeeld in clusters; cluster A t/m C, waarbij ik durf te stellen dat ik tijdens mijn periode van actieve verslaving én in pril herstel persoonlijkheidsstoornis A, B én C had. Gelukkig was André (zie vele vroege bloggen) niet zo ‘labelig’.. 🙂
Ik lees in de inleiding van het ‘Handboek Psychiatrisch onderzoek’ van Michiel Hengeveld dat het psychiatrisch onderzoek een kerncompetentie van psychiaters is. Dat wil ik graag geloven, maar ze zijn er niet alleen heel goed in, ze vinden het ook fantastisch om te doen, is mijn indruk. Welke werd onderschreven door het prachtige antwoord dat ik van de week kreeg van een jonge collega op mijn vraag waarom ze eigenlijk psychiater wilde worden. Ze zei: ‘Omdat ik oprecht geïnteresseerd ben in het antwoord als ik mijn patiënt een vraag stel.’ Ze had dat bij haar co-schap interne of chirurgie niet zo ervaren. Ze vroeg de buikklachten van haar patiënten keurig uit, maar of de pijn nu rechtsboven of linksonder in de buik zat en of de patiënt daarbij wel/niet misselijk was, maakte haar in wezen niets uit.
Die fascinatie voor het menselijk brein en de talloze kronkels daarvan, proef ik bij iedere overdracht en patiëntenpresentatie. En ómdat het vaak leest als een goedgeschreven roman is het doen van dossieronderzoek ook geen saaie klus meer.
Er is aan menig psychiater een schrijver verloren is gegaan, hoewel er natuurlijk vele voorbeelden van beroemde schrijvende psychiaters zijn. Denk bijvoorbeeld aan Anna Enquist, Minke Douwesz en Vasalis.
Volgens de Amerikaanse schrijver en psychiater Irvin D. Yalom hebben zijn romans dan ook alles met zijn werk als psychiater te maken en is het een leerzame wisselwerking.
En voor wie nog niet wist dat de beroemde dichter Rutger Kopland onder de naam Rudi van den Hoofdakker hoogleraar psychiatrie te Groningen is geweest, het volgende bijzondere (en toepasselijke) gedicht:
‘De God in mijn hersenen’
Toen ik bijna ontwaakt was
herinnerde ik mij
Dat ik die nacht in het verleden had
geleefd
En zonder de geringste verbazing weer
geloofd had dat God bestond
Ik wilde hem eindelijk wel eens spreken
Het is een bijzonder aardige man zei
iemand
Je kunt hem gerust eens bellen
Ik belde en er klonk een stem, een heel
lieve stem
Zodat ik mij een lieve, gevleugelde vrouw voorstelde
Zoals je wel ziet op felicitatiekaarten
Wilt u God, werd er gezegd, toets dan
één
Wilt u God niet, toets dan niet
Ik toetste één
en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is
nog
één wachtende voor u en die ene bent u
Ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos
over
moest nadenken tot ik ontwaakte en
God weer
was verdwenen, ergens in mijn
hersenen