‘I did it my way,’ zingt Frank Sinatra. Inmiddels weet ik; I did it my way yes, but not anymore.
Ik vind het nog altijd fascinerend om naar matties in diverse fasen van herstel te luisteren. En behalve individuele gesprekken met patiënten die heel leerzaam zijn en de meetings met mijn eigen matties, geef ik nu ook modules aan groepen patiënten. Een leuke uitdaging, want de houding ‘wie vertelt mij wat’ en ‘kom maar op’ (en dan x8 ofzo) is misschien lastig, maar ook zó herkenbaar..
De weerstand en het wantrouwen in het begin. Het allemaal zelf willen doen en ook denken dat dat deze keer wél gaat lukken. Want dat is een eigenschap die alle addicts in ieder geval gemeen hebben, we zijn óntzettend eigenwijs. De uitzondering op de regel, dat zijn wij. Stuk voor stuk. Uhuh..
De verschillende fases in overgave en bereidwilligheid, de struggle die de weg naar (stabiel) herstel is, die zie ik iedere werkdag en iedere meeting terug. En laten me ook vaak beseffen hoe Godvergeten lastig ik moet zijn geweest in pril herstel. Want ja, ook ík wist het allemaal beter en ook ík was natuurlijk de uitzondering op de regel. Waarschijnlijk hebben de therapeuten bij Spoor 6 me verloot. Er was vast niemand die die onverbeterlijke, stronteigenwijze dokter hebben wilde.. Want er zat geen nederigheid of bereidwilligheid in mij en er was geen advies waar ik naar luisterde en waarop ik niet met ‘ja, maar..’ reageerde. Respect André, écht, voor je engelengeduld.
Laatst was ‘mogen versus moeten’ een topic op de meeting. Een heel mooi onderwerp om de verschillende fases van herstel in de shares te kunnen beluisteren. Een mattie, net terug in het programma na een maandenlange terugval, die van wal stak met: ‘Ik móet helemaal niks en niemand hoeft mij te vertellen wat ik wel of niet moet doen!’ Psychiaters waren allemaal bedriegers en hadden nergens verstand van. Hij voelde zich weer helemaal top en was -zonder overleg, want ‘wat weet die kwakzalver er nou van’- weer gestopt met zijn medicatie (oa. antipsychotica). Een andere mattie, al enkele jaren in herstel, die rustig begon te vertellen wat hij allemaal mócht tegenwoordig. Alle dingen waar hij dankbaar voor was en die zijn herstel hem gebracht hadden. De rust die uitging van deze man stond in schril contrast met het opstandige boe-geroep van mijn mattie die net een nieuwe start met het programma had gemaakt.
Mijn opstandige mattie deed me terugdenken aan mezelf, ruim een jaar geleden, op weg naar een meeting in Den Haag. Ik zat echt klote in mijn herstel. Ik was boos, ik was ‘er’ klaar mee, ik was ‘tegen’. Waartegen? Dondert niet, gewoon tégen!
Het was zondagochtend en ik was op weg naar een meeting waar ik niet naartoe wilde, maar ik wist wel dat ik moest gaan. Ik kende dat stuk van Den Haag niet, ik kende vast niemand op die meeting, het was koud, er lag natte sneeuw.. enfin; tégen dus. Bovendien was het al bijna 11.00 uur, dus een kwartier voor aanvang er zijn (zoals je normaliter placht te doen als je voor het eerst naar een nieuwe meeting gaat) was ook al mislukt. Ik parkeerde voor een Hindoestaanse kerk die gesloten was. GVD! Waarschijnlijk was die meeting allang opgeheven en hadden ze dat niet van de site gehaald, stond ik hier in mijn eentje met mijn goeie gedrag, zie je wel dat ik niet had moeten gaan.. etc. Tégen dus. Omdat ik me in de maling genomen voelde en me af wilde reageren op iemand (het was tenslotte de schuld van een ander) belde ik het nummer dat bij deze meeting vermeld stond op de site.
‘Goedemorgen met Richard,’ hoorde ik iemand monter zeggen. ‘Goedemorgen met Audrey, ik sta hier voor een dichte kerk. Er zou hier een meeting zijn,’ zei ik boos. ‘Die is er ook,’ zei Richard rustig. ‘Die is er niet, ik zie niemand,’ reageerde ik, nog bozer. Rustig legde hij me uit dat de meeting niet in de kerk was, maar in het buurthuis erachter. Of ik al om de kerk heen aan het lopen was.‘Nee, natuurlijk niet, ik loop terug naar mijn auto, ik ben nu toch al te laat.’ Waarop Richard de onsterfelijke woorden: ‘Je bent nooit te laat voor een meeting,’ sprak. Dus of ik zo vriendelijk wilde zijn om (zeg inderdaad niet tegen een addict ‘je moet’, zeker niet in deze staat, hihi) om de gesloten Hindoestaanse kerk heen te lopen richting buurthuis. Hij hield me aan de praat tot ik voor de deur van de meetingsruimte stond. ‘Ik wens je een fijne meeting en zeg maar dat het Richard’s schuld is dat je te laat bent,’ zei hij, nog altijd allervriendelijkst, voordat ik ophing. Mattie Richard, die meeting (en nog een paar andere dat weekend) hebben me uit mijn weerstand, via opnieuw gevoelde bereidwilligheid en dankbaarheid, weer goed mijn herstel in gesleurd. Een topper, die Richard. En ik ken hem nog steeds niet. 🙂
Maar over dat denken dat ik de uitzondering op de regel ben-> daar kan ik niets aan doen. Dat is familiair bepaald.
Laatst kwamen mijn ouders langs. Ik moest nog wat werken dus had mijn lief ze meegetroond naar Museum van Gijn. Museum van Gijn in Dordrecht is een statig herenhuis dat een fraai kijkje geeft in het leven van de gegoede burgerij ruim een eeuw geleden. Toen we daarna gevieren koffie gingen drinken vertelde mijn moeder en mijn lief dat mijn vader door één van de suppoosten op zijn vingers was getikt toen hij over een koord was gestapt om een antieke stoel van dichtbij te bekijken en te bevoelen. Mijn vader bagatelliseerde het hele voorval. Hij deed het af met: ‘Een hoop gedoe om niks.’ Suppoost in een museum zijn lijkt mij zo ongeveer de saaiste baan op aarde. Maar deze suppoost had in moeten grijpen, hij had mijn vader tot de orde moeten roepen; een belangrijke, verantwoordelijke taak. Dus ik concludeerde dat mijn vader eigenlijk een goede daad had verricht. Hij had die man iets te dóén gegeven. Deze voor mij en mijn vader geheel logische conclusie leverde een diepe zucht van de zijde van mijn moeder op..